Page images
PDF
EPUB

van Koolftoffe met de lucht in eene van alle kanten werkende aanraaking is. Wie heeft voorts beweezen, dat 'er ook niet eenige warmte wordt voortgebragt door de werking der lucht op het buitengevaat bloed? want daar dit langzaam gefchiedt, geduurende het vervliegen der veel grootere dierlyke warmte, en zich maar enkel tot de oppervlakte bepaalt, zo kan zulks, door de gewoone werktuigen, niet worden waargenomen.

,, Verder (dus fpreekt de Heer ROOSE, p. 11) leeren ,, ons de Scheidkundige en Natuurkundige Proeven, over ,, het Ademhaalen der Infekten en Wormen; dat deeze ,, Dieren Zuurstoffe inademen, eveneens als de heetblog,, dige fchepzelen; dat zy dezelve in Koolenzuur veran,, deren, even gelyk de voornoemde; dat zy dit volstrekt ,, noodig hebben tot voortduuring van hun leven, en dat ,, by hen ook geene andere vloeiftoffe het gebrek der le,, venslucht vergoeden kan. Is nu de dierlyke warmte », een gevolg van de ontleding der levenslucht, door het ,, ademhaalen; zo is 'er geene reden, waarom deeze ,, ontbinding ook geene warmte zou voortbrengen by dee,, ze Dieren, gelyk by de andere."

Zeer zonderling komt het my voor, dat de Heer ROOSE by de koudbloedige Infekten en Wormen eene verande. ring en ontleding der Levenslucht erkent, geschikt om dezelve in Koolenzuur te veranderen; terwyl hy, eenige bladzyden hooger, gefchreeven, en als een voornaam bewys tegen de Lavoifieriaanfche Leere heeft ingebragt, dat de Temperatuur, of betreklyke graad van warmte by de heetbloedige Dieren, te gering zy, om eene zodanige vereeniging, tusfchen het Oxygène en de Koolftoffe, te bewerken, als de beginzelen der nieuwere Chemie vorderen.

Wanneer men voorts de uitwerkingen des omloops der vochten, by de heetbloedige Dieren, met die der koudbloedige, en der Infekten, &c. wil vergelyken, moet men fteeds in acht neemen, dat de betreklyke hoeveelheid van bloed by de eerstgenoemde oneindig grooter is, dan by de overige. Dat voorts, door de plaatzing der Longen by de heetbloedige, by ieder flag van het Hart even veel bloed in de Longen wordt gedreeven, als in de vaten van het geheel overig lichaam. Dat dus by dezelve een zeer groote overvloed van bloed steeds, aan de werking der fucht, wordt blootgefteld. Terwyl de koudbloedige, of geene Longen hebben, of zodanige, wier Longenflagäder

A 5

maar

maar eene tak is van de groote Slagäder (Aorta), zo dat 'er maar zeer weinig bloed in die Longen omloopt, die dus flechts een byzonder ingewand uitmaaken, en in geen verband staan met het geheele lichaam.

Al was dus de geringe ontleding der levenslucht, die by zodanige koudbloedige lichaamen kan plaats hebben, niet in ftaat, om eenige befpeurbaare dierlyke warmte te doen gebooren worden, zoude zulks echter niets ten nadeele eener zodanige werking by de heetbloedige fchepzelen bewyzen. Ondertusfchen is alles, wat de Heer ROOSE ten dien opzichte heeft voorgedraagen, bezyden de waarheid. Men behoeft ten dien einde maar raad te pleegen met de Waarneemingen van den grooten HALLER, (Elem. Phyfiolog. T. II, p. 29.) Volgens dezelve zyn immers de Rupfen twee Graaden warmer dan de Dampkring. De doode Adder is kouder, dan dezelve levend was. De Visfchen zyn anderhalf, ja zeven, Graaden heeter bevonden, dan het water, waar in zy leeven. Nog aanmerklyker is hetgeen hy 'er byvoegt, aangaande de bloedelooze Dieren, waar mede hy voornaamelyk de Byen bedoelt.,, De bloedelooze ,, Dieren, eindelyk, (zegt hy) die ons koud toefchynen, ,, verwekken, wanneer zy vereenigd zyn, alleen door hun,,ne kleine beweeging, en door de grootheid hunner verzameling, eene zo groote warmte, dat dezelve die van het menfchelyk bloed gelyk komt, of zelfs overtreft, ja naauwlyks aan de hand van een mensch verdraaglyk is."

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

By de aangevoerde redenen, voor zyn gevoelen, voegt de Heer ROOSE nog het volgende, p. 11 en 12. Einde.

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

lyk is de kenfchetzende koude of warmte van zommige deelen der heetbloedige dierlyke lichaamen niet verklaarbaar, uit de onderftelling, dat de dierlyke warmte door een Phlogistisch Proces in de Longen wordt voortgebragt. Hier toe behooren de koude neus van den Hond, die eerst warm wordt, als het Dier krank is; de heete oppervlakte der handpalmen by de Teeringach,, tigen. En inzonderheid de waarneeming, volgens welke, na de onderfchepping der Schenkel-flagäder, by gelegenheid der Hunterfche Operatie van het Slagäderge. ,, zwel in de Knieholte, (niettegenstaande de Ader niet ,,mede was afgebonden) het been niet, gelyk in andere ,, gevallen had plaats gehad, kouder wierd bevonden, dan het niet geopereerde been; maar wel vier of vyf "Graaden warmer. Een verfchynzel, by hetwelk men

"

[ocr errors]
[ocr errors]

den

[ocr errors]

den moed verliest, om het uit de Crawfordsche Leere ,, te verklaaren."

Myns bedunkens bewyzen alle die bygebragte drangredenen niets byzonders tegen de Leere der nieuwere Scheid. kundigen. Zo zy iets betekenen, dan weegen zy, als uitzonderingen, even zwaar tegen alle Stelzels, die de dierlyke warmte uit eene algemeene oorzaak afleiden. Edoch, zo zy wel overwoogen worden, zal ras blyken, dat zy geene de geringfte aanmerking verdienen. De reus der Honden is natuurlyk koud, om dat dit fponsachtig en klierachtig deel weinig bloed, maar veele flymvaten, bezit: dan zo ras het bloed in een koortzigen itaat met meer geweld wordt voortgeftuwd, vervult het die vaten bovenmaaten, en dringt zelfs in de flymvaten door, 't geen ten gevolge heeft, dat de voorheen koude neus nu warm wordt.

De heete oppervlakte van de palm der hand bewyst even weinig. Natuurlykerwyze is dit deel byna even warm als de nabuurige. Dan daar in dit deel, onmiddelyk onder het vel, aanzienlyke flagäderen liggen, die meerder en korter takken geeven aan dit deel, dan aan veele nabuurige deelen; zo is niets natuurlyker, dan dat, by gelegenheid eener koortzige uitzetting des bloeds, een veel grooter gedeelte deezer vlociftoffe derwaards worde gedreeven, dan tot veele naastgelegene deelen: zynde het intusfchen zeker, dat de warmte van een deel steeds toeneemt, naar maate 'er meerder bloed in hetzelve wordt opgehoopt.

Eindelyk geloove ik niet, dat de Aanhangers van CRawFORD en LAVOISIER hoopeloos zullen worden door de Waarneemingen van HUNTER, ten opzichte der Slagäderbreuk in de Knieholte. In de meeste gevallen immers, gelyk de Heer ROOSE zelf erkent, wierden de beenen kouder dan voorheen, gelyk men ook natuurlykerwyze verwagten moest. De waarneeming, derhalven, op welke hier gedrongen wordt, is een buitengewoon geval, doch, uit iets buitengewoons de gewoone werkingen der Natuure te willen verklaaren, leidt meestal tot dwaaling. Deed deeze met zo veel ophefs aangekondigde waarneeming iets af, zo zou zy moeten bewyzen, dat de warmte van eenig deel eens levenden Diers zomwylen vermeerderd worde, naar maate van de verminderde hoeveelheid des invloeijenden bloeds; dan, daar dit alleszins ftrydt tegen reden en ondervinding, zo blykt, dat hier inderdaad eene ophoo

ping van bloed moet plaats gehad hebben, en geenzins de onderftelde verminderde toevloed. Dat ook hier iets zodanigs heeft kunnen gebeuren, zonder dat men daar op gelet heeft, kan zeer wel uit geneeskundige gronden getoond worden. Zo, by voorbeeld, het verband maar een weinig knellend is geweest, hebben de communiceerende flagäderlyke zytakken ras, van wegen de bezwaarlyk gemaakte terugkeering van het bloed door de aderen, eene aanmerklyke ophooping van bloed, en daar door eene vermeerderde warmte, kunnen veroorzaaken. Ook heeft, na eene zo zwaare Konstbewerking, ligtlyk eene ontstokene gefteldheid in het geopereerde been kunnen plaats grypen; iets, hetgeen altoos een aanmerklyk grooteren toevloed van bloed, en daardoor eene vermeerderde dierlyke warmte, ten gevolge heeft.

Verslag EENIGER KEURIGE PROEFNEEMINGEN OP DE GEKLEURDE SCHADUWEN, in eenen Brieve van den beroemden Str BENJAMIN THOMPSON, Graaf van Rumford, aan Sir JOSEPH BANKS; geplaatst in de Philofophical Transactions.

MYN HEER!

ints ik laatst aan u fchreef, werd ik, bezig zynde in

troffen door een zeer fchoon, en, zo het my voorkwam, nieuw, Verfchynzel. Begeerig om de kragt van het Licht op een helderen dag met dat van een gemeene Waschkaars te vergelyken, maakte ik myn kamer donker. Ik liet vervolgens een ftraal Daglicht uit het Noorden in 't vertrek komen, door een gat naby het bovenfte van een vensterblinde; dezelve viel, met een hoek van omtrent 70 gr., op een blad wit papier. Ik zette vervolgens een brandende Waschkaars in zulk een stand, dat het Licht van dezelve op het zelfde papier viel, en, zo verre ik kon gisfen, in de lyn der buiginge van de ftraal des Daglichts van buiten inkomende. Toen ik een houten Cylinder van omtrent een half duim middellyns voor het middelpunt van het papier zette, op den afitand van omtrent twee duinen van de oppervlakte, ftond ik zeer verfteld, op het gezigt, dat de twee Schaduwen, door den Cylinder veroor

zaakt,

[ocr errors]

zaakt, niet enkel Schaduwen waren zonder kleur, gelyk ik verwagtte. Een deezer Schaduwen, die voortkwam van de ftraal des Daglichts, werd verlicht door de Kaars, en was Geel; terwyl de andere, beantwoordende aan het Licht van de Kaars, en gevolglyk verlicht door de ftraal des Daglichts, het fchoonfte Blaauw vertoonde, 't welk men zich met mogelykheid kan verbeelden.

Deeze vertooning, die niet alleen onverwagt was, maar daadlyk in zichzelve hoogst treffend en fchoon, vond ik, naa herhaalde Proeven, en het veranderen van de wyze om dezelve te neemen, op zo veelerlei manieren als ik kon bedenken, dat volkomen hetzelfde bleef; zo dat het onmogelyk was, twee Schaduwen, op denzelfden tyd, van hetzelfde Lichaam, voort te brengen, de eene beantwoordende aan een straal van Daglicht, en de andere aan het licht van een Kaars of Lamp, of deeze Schaduwen waren gekleurd, de eene Geel, de andere Blaauw.

Zeer gemaklyk valt het deeze Proeve te neemen_ten allen tyde van den dag, en bykans overal, zelfs door Perfoonen, die geene bedreevenheid altoos hebben in Gezigtkundige Proefneemingen. Niets meer is 'er toe noodig, dan een brandende Kaars over dag in een donker gemaakte Kamer te zetten; en een van de Venfterluiken een weinig te openen, by voorbeeld, een half duim of drie vierde duims; wanneer de Kaars op een tafel gefteld, of door iemand in de hand gehouden wordt, zodanig, dat de ftraalen van de Kaars die des van buiten invallenden Daglichts ontmoeten, met een hoek van omtrent 40 gr., op een blad wit papier, in een ftand gehouden, gefchikt om dezelve te ontvan gen; wanneer men dan een duister lichaam, een Cylinder of den Vinger, voor het papier houdt, op den afitand van twee of drie duimen, zal men twee Schaduwen op het papier zien, de eene Blaauw, de andere Geel.

Indien de Kandelaar nader by het papier gebragt wordt, zal de Blaauwe Schaduw donkerder blaauw, en de Geele Schaduw allengskens flaauwer worden; maar plaatst men de Kaars verder af, dan neemt de Geele Schaduw in fterkte van kleur toe, en de Blaauwe neemt af. De Kaars dezelfde plaats houdende, kan men dezelfde verfcheidenheden in de fterkte van de tinten der kleuren te wege bren gen, door de Venfterluiken een weinig meer of minder te openen; en de verlichting van het papier, door het licht van buiten, fterker of zwakker te maaken.

Op beide deeze wyzen kan men de Gekleurde Schadu.

wen

« PreviousContinue »