Page images
PDF
EPUB

170 EEN TREFFEND VERHAAL, OP EENE WAARE GEBEURT, GEGROND.

van beiden daar de beoefening van de eene bestaat in de befchouwing van beginzelen, niet in de voldoening der driften; en die van de ander in deelneeming met de aandoeningen onzer Medemenfchen, niet in het voldoen van onze eigene grillige begeerten.

Gevoeligheid moet, derhalven, niet aangemerkt worden als de dwaasheid van Inftinct; naardemaal veel aankweekings en daadlyke goedheid noodzaaklyk zyn om de gefteltenis voort te brengen, die de ernftige Zedeleeraar met dien beminnelyken tytel vereert; en, fchoon de natuur de vatbaarheid gefchonken hebbe, waarop dezelve gegrond is, zal die vatbaarheid, indien eene deugdzaame opvoeding, en daadlyke edelmoedigheid, de heerfchappy daar van over het hart niet verzekeren, te vergeefsch gefchonken zyn, en vuige wellust den bezoedelden throon beklimmen. Eene gefteltenis, ook allergefchiktst tot Wysgeerige agtbaarheid en nuttige kloekmoedigheid, kan, door die zelfde verwaarloozing en onoplettenheid, nederzinken tot de verlaagende hebbelykheden van zelfzoekende onverfchilligheid; en ftomme ongevoeligheid kan dat vuur uitblusfchen, welks beftendig licht een reeks van volgende Geflachten, weldaadig, zou befcheenen hebben.

AAN THEMIRE, BY HET GRAF VAN HAAREN ECHTGENOCT.

Vriendin! daar, onder deezen zerk, rust het overschot van

Jahem, dien gy lief had. Het is waar, uw leed is groot; na

tuur gevoelt den flag. Het pand, u ontrukt, is uwe traanen waardig. Ween dan, doch ween met maate; leen uw oor aan 't edele recht der reden; vertrouw Gods Oppermach:: uwe finart is Hem bekend. Hy, die eenen worm behoed, verlaat ook het Menschdom niet. Dat Alziend Oog, dat Waerelden regeert, en over graskens blinkt, weet best wat ieder Mensch, tot zyn geluk, behoeft. Die Almagtige Hand, die Hemelen 'kan doen beeven, en Zonneftelzels fchokt, befchermt ook het lot der Weduwen; ja, bepaalt hun leed, door 't enkel woord: Ik wil. Draag dus, in Hem berustende, uw lyden met geduld; denk hooger dan op dit onvolmaakte leeven; denk aan het toevend heil, den deugdzaamen bereid. Droog dus uwe traanen af: uw Echtgenoot wierd voor de Eeuwigheid! en gy zoud hem dit heil misgunnen? Uw dierbaar pand is aan veele elenden onttoogen. en wie kent het wys waarom der Aanbiddelyke Voorzienigheid. Dus, hoe grievend ook de flag moge zyn, die u verfcheurt, u drukt, kusch echter de Vaderlyke Hand van Hem, die u uw pand ontrukte.

Is thans uwe Wooning woest, die onlangs noch een zetel voor de liefde was! Legt gy uw hoofd op 't eenzaam leger

ne

neder!

Is alle vreugde ur ontvoerd, en fnikt u alles toe: De dierbre is niet meer! Helaas! wees een Christen; aanbid den wil van God; vrees geene ftormen, daar u, na deezen Orkaan, een blyde Zomer wacht; herinner u dat tydltip, waarin alles zal herëenen, dat perk zal ftellen aan den druk, dat uitkomst zal geeven. Laat dan dit Graf, deeze eenzaame Wooning uws Mans, u tot nut gedyen; denk daar, als Christen, op 's leevens lotgevallen; vind by het roerloos ftof vertroosting, en denk, hoe het Graf eens alles hergeeven zal. Zulk een Christelyk aandenken zal u gewis uwe jammerklagten doen vergeeten. Ja, Themire! nog een korte poos, en het Graf maakt alles één: wie weet hoe kort uw leeven is; hoe fchielyk gy, mooglyk, hier by uwen Echtgenoot zult verzameld worden. 6! Wat zalig voorgevoel voor uw beminnend hart, wanneer gy bedenkt, hoe gy eens, hier, op dezelfde plek die thans uwe traanen bevogtigt, met hem herryzen zult, bevryd van rouw en fimerten. Als God u, en uwe Gade, ten oordeel wenkt, dan zult gy met hem opftaan, om hem eindeloos weder te vinden. Zoo zal uw Gemaal u ter Godstad inleiden, in het Gloriekoor der zalige Cherubynen. Wel dan, Themire! my dunkt, een roozenblos bedekt uwe bleeke wangen; eene zachte glimlach fchynt op uw gelaad gefpreid, by het herdenken van dit alles. Juich dan in uwen druk, vertrouw op den Hoogen God, in alle finerten; Hy is de Man, de fteun der Weduwen. Laat altoos het Graf uw Hoop, de Deugd uw Trooster, zyn!

ZEDELYKE BEDENKINGEN.

et oogenblik, waarin elende allerondraaglykst is voor '

H menschlyk gemoed, is, wanneer wy genoodzaakt wor

den, droefgeestigheid met het masker van blydfchap te bedek ken, en een vergenoegd gelaad te vertoonen, terwyl onze Zielen bloeden van de wonde, die den doodsteek gaf aan al onze rust voor het toekomende. 't Is dan dat de boezem. fmert, die voor een tyd weggedreeven was om plaats te maken voor andere denkbeelden met verdubbeld geweld het hart beftormt, en met een weedom pynigt, die weinig van krankzinnigheid verfchilt.

De luister van Voortreflykheid en ware Verdiensten is zo fmertlyk voor den Nyd, als de ftralen der Zon voor een Nagtvogel, die zyn schreeuwend schor geluid flaat als de beste gevederde Zangers zwygen; en zyne vale vlerken uitfpreidt wanneer ze niet vergeleken kunnen worden met de heerlyke

Pluimadie van de Zwaan, of de fchitterende veeren van de Pauw.

Als men altoos verftandig te werk ging, en met de rede raadpleegde; als men altoos het heilzaamfte voor zich zelven, voor zyn evenmensch, verkocs, hoe veel zou de Maatschappy daar by winnen. Veele kwade bedryven zouden agterwege gebleven zyn, welke men nu dagelyks ziet gebeuren, tot mer kelyke fchade en nadeel der Maatschappy, en daar en tegen zou men bedryven zien van eene geheele andere natuur, beste van de Maatschappy, ten voordeele van onzen naasten, en daar de bewerkers voor zich het grootste nut, en de meeste winst, uit trokken.

ten

Wanneer men altyd eigen voordeel op het oog heeft, met voorbyzien van algemeene belangens, dan gaat het een Land, eene Maatschappy, tegen, en niet zelden dat dezelve tot haren geheclen ondergang neigt.

Als iets eens het toppunt van hoogte bereikt heeft, dan ziet men het zelve niet zelden dalen. Als een mensch tot het hoogst geluk geftegen is, dan loopt hy het grootst gevaar, om fchielyk te dalen. Een Land, ten toppunt van voorspoed ge. ftegen, daalt niet zelden tot de uiterste laagte. Omgekeerd heeft dezelfde verandering plaats. Dat in de laagte is, verheft zich dan weer in de hoogte.

Niets is gewooner, dan de menfchen te zien verwaarloozen, 't geen binnen hun bereik, en gemakkelyk te verkrygen, is, en in tegendeel naar dat te aan, dat hun meer vreemd, en op eenen verderen afstand van hun geplaatst, is. Men verwaarloost veeltyds zyn eigen akker, om te bezitten 't geen op vreemde gronden wast. Zelden heeft men finaak in dat geen, het welk men in zyn eigen Stad vind: men haakt naar het vreemde, en de voordeelen van zyne eigene plaats moe. ten wyken voor den bedorven fimaak, en de gewoonten der mo. de. Het ganfche Gemeenebest moet onderdoen voor het verderf, dat de vreemde modes aanbrengen. De goederen van het eigen Land worden verwaarloosd uit eene kleinagting van dezelve, en men verkiest vreemde in derzelver plaats, minder deugdzaam dan die men verwerpt. Dezelfde verkeerd

heden ziet men ook plaats grypen in de zeden en gewoonten. - Vreemde dwaasheden fchat men oneindig boven eenvoudige zeden van zyn eigen Land, en de oude Vaderlyke zeden, de eenvouwigheid, verliest men uit het oog, en een verderfelyk zedebederf wordt ingevoerd.

TOT FRAAYE letteren, konsten en weetenschap.
PEN, BETREKKELYK.

[ocr errors]

IZRAËLS VERLOSSING UIT DE SLAVERNY VAN FARAÖ!
Dichtmaatig Tafereel.

Door 't geloove zyn zy de roode Zee doorgegaan, als door hea drooge, het welk de Egiptenaars ook verzoekende, zyn verdron. ken,

PAULUS.

[ocr errors]

dat de schrandere Mozes en Aäron, verscheidene maalen, Gods bevel aan Farao hadden te kennen gegeeven, om Izraël uit Egipte te laaten trekken bleef hy egter voor alle reden doof; doch toen behaagde het den Heer van Hemel en van Aarde zyne onnagaanbaare Almagt aan den grooten Dwingeland te vertoonen, in tien onderfcheidene Plaagen:

Hy maakte al het water van Egiptenland tot bloed,
Deed Vorfchen en Luizen verfchynen.

Verwekte Pest, Zweeren, Hagel en Vuur.

Deed Sprinkhaanen te voorfchyn komen.

Het heldere Zonnelicht drie dagen lang verdwynen, en
De Eerstgeboorenen van Mensch en Vee fterven.
Doch toen zag de trotfche Farao zyne dwaasheid te laat,
en, als in de engte gebragt, beveelt by Mozes, om toch
Egipte te ontwyken.

Zoo daagde het tydstip van Izraëls Verlossing!

Nu maakte de groote Mozes eenen aanvang tot den uittogt, en beveelt Izraël hoe het zich moest gedraa gen, eer het heenen toog.

[ocr errors]

Elk moest nu, van zyne gebuuren, gouden en zilve ren vaten eifchen elke huiswaard een Jam neemen, een manlyk, één jaar oud; het zelve flagten, het bloed daarvan ftryken aan den post en dorpel van zyn huisdeur, om, in het flaan der Eerstgeboorenen, ver fchoond te worden. Men moest, in deezen nacht, het lam braaden, met ongezuurde brooden en bittere kruiden geheellyk opeeten op dat van het zel. ve niets overbleef, of, wat mogt overfchieten, moest MENG, 1793. NO, 5.

eeten

[ocr errors]

N

door

[ocr errors]

door het vuur verbrand worden, en deeze laatste veelbeduidende maaltyd moest gefchieden, met ftaaven in de handen, geschoeid, en met haast, want het was des Heeren Pafcha, elk tot een gedachtenisfe; en het gefchiedde alzoo, het volk gehoorzaamt, en maakt zich fot de reis gereed !

[ocr errors]

De groote Leidsman Mozes fpande nu al zynen vlyt in het werk tot den optogt, en om in eenen goeden ftaat te ftellen, een getal van zesmaal honderd duizend mannen, behalven ftoköuden, kinderen, vrouwen, knegten, en flaaven.

Thans by Rameses by een vergaderd, geeft hy het teken, en elk begeeft zich op deeze groote reis naar Sukkoth; voerende het gebeente van Jofeph met zich mede. Hier bouwt men draagbaare tenten, en Mozes meld hier het volk, hoe God, hun befchermer, hun des daags met een wolk- en des nachts met een vuur-kolom zoude geleiden; nu reist men voort van Sukkoth naar Etham, en dus geheel en al uit Farao's grimmige oogen.

Dan Hy, Jehovah, die weet en kent, wat 's menfchen hart befluit, die ook wist, wat de heerschzugtige Faraö had beflooten, ten wisfer ondergang van zyn volk, doet- Izraël eenen anderen weg neemen,

het keert van Etham weder naar Pihachiroth, en komt eindelyk aan het strand van het roode Meir, waar Hy, op eene byzondere wyze, zyne onbepaalde Almagt zou vertoo nen hier rust het groote Heir hier houdt men

halte.

Dan! wat gebeurt 'er?- Izraël wordt ontzet, ontfteld, en verfchrikt; zy zien het Leger der Egiptenaaren tot hun naderen: Faraö met een ontzaglyk Heir jaagt hun agterna, en het bruifchende roode Meir zien zy voor zich: dus ingelooten en omfingeld, is, volgens hun begrip, hier heul nog hulp te hoopen. Men valt den Leidsman Mozes met fnoode lasteringen op het lyf: en wil zich weder aan Faraö onderwerpen, weder naar Egipte keeren.

Doch de Godsheld ftaat pal, gelyk een rots in 't midden van de afgryslykfte ftormen der woedende golven; hy is gerust dat Gods hulp hem befchermen zal, en tragt, zoo veel hy kan, met een bedaarden geest, dit redenloos gedrag te ftillen, en tot bedaaren te brengen: fteunende op de Magt van dat volmaakt aanbidlyk Opperweezen, dat hem altoos, in zoo veele byzondere ge

« PreviousContinue »